Afbeelding
Foto:

De geschiedenis van de Nederlandse munten

RIJSSEN - Ik bracht in Rijssen een bezoek bij een verzamelaar van munten en daaruit bleek dat hij een uitmuntende serie munten in zijn bezit had. Uit zijn toelichting op deze serie munten komt de geschiedenis van de munt vanaf het jaar 1500 uitstekend tot zijn recht. Alle munten waren verzameld in boeken netjes gerangschikt op het jaar van herkomst en voorzien van de oorspronkelijke namen. En omdat deze munten een groot bedrag vertegenwoordigen, wil de verzamelaar niet met naam in de krant genoemd worden.

Rond het jaar 1500 had elke provincie haar eigen munten voorzien van een jaartal. Dat gold voor de provincies Groningen, Overijssel, Gelderland, Utrecht, West Friesland, Holland en Zeeland. Naast deze provinciale munten hadden de belangrijkste havensteden ook hun eigen munten. In onze omgeving hadden Deventer, Zwolle en Kampen hun eigen munten. De waarde van zowel de provinciale als de munten uit de grote steden werd meestal uitgedrukt in stuivers. Een daalder was dus 30 stuivers. Een dubbele daalder was dus 60 stuivers waard. De waarde van de florijn was 28 stuivers. Een Groningse Langrok 8 stuivers, de Groningse Flabbe was 4 stuivers waard, een Schelling had de waarde van 6 stuivers. Er waren munten met de naam Hoedjes, Rijder, Scheepjes en Arendschellingen. Ook waren er de dubbele stuivers, die later zo klein waren, dat ze dubbeltjes genoemd werden. Elke provincie had de gulden en die was 20 stuivers waard, verder waren er nog veel meer grote zilveren munten zoals Dukaten, Rijksdaalders, Zilveren Rijders, Dukatons, Leeuwendaalders, Stoters, Kopjes, Realen enzovoort. Voor de arme mensen waren er de kleinere munten zoals de koperen Oord. Je moest vier Oorden hebben voor een stuiver. De Duit was de helft van een Oord dus 8 duiten voor 1 stuiver. In het jaar 1975 werden de Fransen de baas in Nederland. Napoleon bepaalde dat er in heel Nederland dezelfde munten moesten komen, dus kwamen er guldens, dubbeltjes en centen. Het tienguldenstuk was van goud. Het Vijfguldenstuk was ook van goud. De munten Rijksdaalder, Gulden, Halve Gulden, kwartje, dubbeltje en stuiver waren van zilver. De Cent en de halve cent waren van koper, waarbij de munten werden voorzien van een randschrift of kartelrand. In de tijd van Koning Willem 3 kwam er nog een koperen munt van 2 1/2 cent bij. In de Tweede Wereldoorlog waren er zinken munten van 25, 10, 5, 2 1/2 en 1 cent. In het jaar 2001 weden al deze munten vervangen door de euro.

Waarom deze hobby?
De verzamelaar van de munten woonde in de jaren 1940-1945 op een boerderij in onze omgeving. In de laatste dagen van de Tweede Oorlog vroegen vluchtende Duitsers om onderdak op de boerderij, in de schuur of in het hooi. Bij hun vertrek lieten ze voor de kinderen van de eigenaar soms wat munten, die afkomstig van de landen waarin ze gevochten hadden, achter. Een van deze kinderen was onze verzamelaar, hij bewaarde deze gekregen munten in een schoenendoos. Zijn interesse voor munten was gewekt en zijn hobby ging na de oorlog verder. Door de jaren heen bouwde hij zijn verzameling munten steeds verder uit. Dit deed hij aan de hand van informatie uit de aangeschafte juiste literatuur, het bezoeken van hobbybeurzen en het zoeken naar de juiste munten op internet en dergelijke, totdat hij zijn begeerde series compleet in zijn bezit had na ruim 70 jaar. Een prettige bijkomstigheid is dat een van zijn kleinkinderen ontzettend geïnteresseerd is in de muntenverzameling die zijn opa door de jaren heen heeft gespaard. Hij zal op de duur deze verzameling met heel veel plezier overdragen aan deze kleinzoon.

Dick Tukkers