Afbeelding
Foto: Rita Voortman-Broos

Strand

Als kind ging ik jarenlang naar Ameland op vakantie. Het waren de jaren zeventig en in de toeristische winkeltjes hing een sterke geur van gelooid leer. Soms ruik ik het nog, in die ouderwetse vakantiewinkeltjes waar ze al decennia lang dezelfde tasjes verkopen. Dan denk ik altijd weer terug aan die vakanties op Ameland.

Vaak gingen we in het voorseizoen, wanneer de wind nog fris was, en we met vestjes op het strand speelden. Dat belette ons nooit om de zee in te gaan, om te springen over de golven, die schuimend over het strand rolden. Tussen de middag aten we op onze handdoeken boterhammen met hagelslag en zand. We hadden kleine schepnetjes waarmee we door de branding liepen. Met mijn zusjes en onze vader zochten we naar garnalen. 's Avonds maakte onze moeder ze klaar om te eten.

We sliepen in een stacaravan. De koelkast was een ton onder de houten veranda, waar behalve de boter en de kaas ook zwarte kevers met lange voelsprieten woonden. Wanneer het licht van de vuurtoren in regelmatige cirkels over de duinen gleed en mijn zusjes als sliepen, mocht ik nog even opblijven.

Het leren tasje dat ik tijdens één van die vakanties kreeg, is al decennia geleden verdwenen. De herinneringen aan deze fijne familievakanties met mijn vader en moeder, met mijn zusjes, het spelen met de eindeloze gevoelen, het gevoel van zand onder mijn voeten, die koester ik nog steeds.

Afgelopen pinksterweekend was ik met mijn gezin op Terschelling. Op het strand speelden we met grote vliegers met de wind, we aten tegen de duinrand patatjes met zand, en zakten tijdens een wandeling met het eilandmeisje kniediep weg in de schuivende duinen. Dagen om te koesteren.