Afbeelding
Foto:

Oude ambacht: knipmutsen maken en wassen

RIJSSEN - Knipmutsen, hoe jonger de generatie hoe minder men er vanaf weet. Maar de ouderen zijn er nog wel mee opgegroeid. Knipmutsen maken is een oude ambacht maar ook een uitstervend vak. Dat wordt nog maar weinig uitgeoefend. Maar Jennie Voortman uit Rijssen is al meer dan dertig jaar mutsenmaakster. Mutsen behorend bij de Rijssense klederdracht.

Het is wat dat betreft niet zozeer het maken van nieuwe knipmutsen maar het weer in elkaar zetten van de muts (die uit vier delen bestaat) nadat deze gewassen is. “Zo’n muts kun je niet zomaar even uitwassen in de wasmachine of in een sopje. Er komt heel wat bij kijken.”, vertelt Jennie. “Meestal wordt de muts één keer per jaar gewassen, meestal omdat deze smoezelig is geworden. Of de muts lag een lange tijd op zolder. Ik haal het geheel voorzichtig uit elkaar. Dat is veel werk omdat er stijfsel inzit, was de onderdelen in sodawater, dan uitspoelen, in zout water, op de hand wassen en vervolgens in een pan laten trekken. Alles is dan heel wit geworden en het kant moet daarna weer op de originele (creme)kleur gebracht worden. De plooien maak ik opnieuw weer in de rand (voorstrook) met een zogenoemd plooirek waarbij elk plooitje met een pennetje wordt vastgezet. Een laitondraad zorgt voor de kromming in de voorstrook zodat de muts weer om het hoofd past. En opnieuw stijfsel erin. Het is een precisiewerkje.

Peentjes zweten
Vroeger waste Jennie mutsen voor vrouwen die nog klederdracht droegen. Ze vertelt dat ze weleens peentjes zweette. "Ik was bang dat ik de muts zou verprutsen en de klant was natuurlijk heel gehecht aan de muts.” Tegenwoordig wast zij mutsen voor boerendansgroepen en de Folkoregroep Riessen waarvan zijzelf lid is. "Ik heb het de afgelopen tijd heel druk gehad. Omdat niemand nu kan dansen in coronatijd, lieten ze allemaal de mutsen wassen. Wel zo'n vijftig stuks in totaal.”

Verschillende mutsen
Aan de kleding, dus ook aan de muts, was vroeger te zien in welke gesteldheid men was (arm of rijk). Hoe rijker, hoe breder de kant. "Daar komt het spreekwoord ‘Wie het breed heeft, laat het breed hangen' vandaan. Je had speciale rouwmutsen, witte mutsen van dikke stof. Geleidelijk aan mocht er weer meer kant en tule in verwerkt worden en gingen de (voor)schorten van heel donker- naar steeds lichter grijs. De tule kon verschillend van kleur zijn, bijvoorbeeld lichtgroen of lichtblauw. Heel vroeger droeg men hierbij ook speciale mutsenbellen maar dat weten zelfs de meeste ouderen niet meer.”