Afbeelding
Foto: Rita Voortman-Broos

Wandelen

Zondagmiddag, halverwege de jaren zeventig in de vorige eeuw, wandelden we vaak naar het hertenkamp aan de rand van het bos. Op de heenweg huppelden mijn zusje en ik vrolijk voor onze ouders uit. Op de terugweg hingen we vaak aan weerskanten van de wandelwagen, die mama duwde. Onze handjes om het glimmende chroom van de duwstang geklemd, onze voeten onwillig meeslepend over de stoep. Een jaloerse blik in de kinderwagen waar ons zusje in zat, die nog te jong was om te lopen.
Een jaar of vijftien zal ik geweest zijn, toen mijn moeder voor het eerst meedeed aan de Nijmeegse Vierdaagse. Tientallen kilometers per week liep ze, en iedere keer vertelde ze aan tafel evenveel enthousiaste verhalen over hoe fijn, leuk, rustgevend wandelen wel niet was. Mijn zusjes en ik knikten, terwijl we met de beste wil van de wereld niet begrepen hoe je nu zo lyrisch kon doen over wandelen. Wij pakten liever de fiets, en zelfs dat alleen uit noodzaak, omdat het voor ons de snelste manier was om van a naar b te komen.
Ergens in maart, ruim tweeënhalf jaar geleden ging ik wandelen. Zomaar, zonder doel de deur uit. De lockdown had de haast verdreven, alles mocht langzamer. De cadans van wandelen hielp om in dit nieuwe ritme te komen. Tientallen kilometers liep ik met mijn lief over heidevelden, dwars door bossen, door de duinen en langs stranden. Onze kinderen, allemaal super sportief, houden niet van wandelen. Het duurt te lang. Het kost teveel tijd. Toch denk ik dat ze over een jaar of vijfentwintig ook wandelvriendinnen hebben, en urenlang met hun lief door de natuur struinen.