Chauffeur Herman Wilbers met bus
Chauffeur Herman Wilbers met bus Foto: Ben Wilbers

Grensritten in oorlogstijd niet zonder gevaar


In het voorjaar van 1988 ben ik met een kleine groep op bezoek geweest in Gross Hesepe in Duitsland niet zo ver over de grens. De reden van dit uitstapje was een bezoek aan de Heseper Torfwerkes. Vroeger lag langs de grens vanaf Groningen tot aan Nordhorn een geweldig moerasgebied, ”Moor” in het Duits. Zo waren het Ruhlermoor, Aschendorfermoor, Börgermoor en Bourtangermoor er te vinden. Over het leven in het ”Moor”, onder andere het harde werken dat vroeger door de turfstekers, ook vele Groningers en Drenten, in het ”Moor” voor een paar centen moest worden gedaan. De mensen woonden in plaggenhutten of zeer eenvoudige huisjes.

Rond 1920 werd onder de ”Weimarer Republik” begonnen met de ontginning van de moerasgebieden met als doel er landbouwgrond van te maken. Hiervoor werden er voor het werkvolk barakken gebouwd. Deze ontginning werd onder het regiem van Hitler vanaf januari 1933 voortgezet. De kampen waren in gebruik voor de ”Freiwillige Arbeitsdienst” en later voor de verplichte. De Nazi’s hebben er in 1940 strafgevangenissen en later concentratiekampen van gemaakt. Ik heb navraag gedaan over wat er in Duitsland dicht aan de grens vóór en in de Tweede Wereldoorlog heeft plaats gevonden. Na enige tijd leerde ik het Dokumentation- und Informationszentrum (DIZ) Emslandlager in Papenburg (nu Gedenkstätte Esterwegen in Esterwegen) kennen en de geschiedenis van de Emslandkampen. Had was een rij van 15 kampen die vanaf Groningen tot aan Nordhorn vlak aan de Nederlands-Duitse grens hebben gelegen.

Mijn vader, Herman Wilbers, is in 1908 in Ootmarsum geboren. Met een onderbreking in 1939, toen hij korte tijd in de Prins Hendrikstraat in Denekamp woonde, heeft hij steeds vanaf zijn trouwen in Oldenzaal gewoond. Hij heeft vanaf 1937 ruim 40 jaar bij de ONOG gewerkt. Hij woonde dicht bij de ONOG-garage en maakte ritten via Denekamp en grensovergang Rammelbeek naar Nordhorn. Na de (tijdelijke) opheffing van de lijndienst Oldenzaal-Nordhorn in 1940, vervoerde mijn vader in de oorlog arbeiders vanuit Nederland naar Duitsland, de zogenaamde ”Grenzgänger”, die in het kader van de ”Arbeitseinsatz” werden ingezet. Dat rijden hield in dat hij zonder oponthoud de grensovergang mocht passeren. Die ritten brachten hem naar plaatsen in het Emsland als Wietmarschen, Haselünne en Neuenhaus. Nederlanders die zich aanmeldden voor Nordhorn konden zo de gang naar Hannover besparen. Zij moesten zich dan melden bij het arbeidsbureau in Hengelo. Alle Duitse jonge mannen werden immers door de Nazi’s opgeroepen voor de ”Wehrmacht”. Nederlanders werden ingezet om de lege plaatsen in de fabrieken en op de boerderijen in te vullen. Op een zondagmorgen, lang na mijn bezoek aan Gross Hesepe, kwam ik met mijn vader aan het praten over de oorlog en de kampen die vlak over de grens gelegen hadden. Ik dacht hem met de Emslandkampen iets nieuws te vertellen, maar wie schets mijn verbazing, dat hij redelijk op de hoogte was van hetgeen zich in deze kampen heeft afgespeeld.

Het is waarschijnlijk dat mijn vader gevangenen vanaf de strafkampen naar de textielfabrieken in Nordhorn en Gronau moest brengen. Rawe, Niehues & Dütting en Van Delden waren textielfabrieken waar onder andere veel Nederlanders werkten en ook gevangenen werden ingezet. Hij vertelde dat hij veel in Wietmarschen was geweest. In die buurt lagen de kampen 11 (Gross Hesepe), 12 (Dalum) en 13 (Wietmarschen), 14 (Bathorn) en 15 (Alexisdorf, nu Neugnadenfeld). Het concentratiekamp 6, Oberlangen, lag in de buurt van Haselünne en hier waren veel Poolse en Russische vrouwen ondergebracht. Mijn vader vertelde een enkele keer Poolse of Russische vrouwen te hebben meegenomen, verstopt tussen het brandhout boven op de bus. Hij heeft niet verteld vanaf welke plaats, maar waarschijnlijk is dat uit de eerder genoemde omgeving geweest.

Waarom brandhout boven op de bus? In de oorlog werden de motoren van bussen en vrachtwagens aangedreven door gas. Dit gas werd opgewekt door achter de bus een aanhanger te koppelen waarop een vergasser werd geplaatst. Dit gas werd opgewekt door verbranding van eerst kolen en later eind 1944 en ook 1945, toen kolen schaars werden, door hout.

Vluchten naar Nederland

Mijn vader heeft mij niet duidelijk gemaakt of hij het wist dat er soms gevangenen op de bus verstopt waren tijdens een transport. Aan het meewerken aan ontvluchtingen uit een kamp stonden immers zeer zware straffen en of hij deze risico’s aandurfde is mij niet bekend. Ook werden gevangenen met valse papieren vanuit Duitsland over de grens naar Nederland gesmokkeld. Omdat veel Nederlanders, om deportatie te voorkomen, gingen werken als boerenknecht in de buurt, vlak over de grens, werden deze in enkele gevallen met de bus gebracht en gehaald vanaf verzamelpunten. Deze boerenknechten bleven soms bij boeren overnachten, bijvoorbeeld tijdens het oogstseizoen. Daardoor was de controle aan de grens wat moeilijker. Zo kregen gevangenen de gelegenheid door de open plekken in de bus op te vullen en te vluchten. Het risico was enorm en zonder hulp van buitenaf zelfs onmogelijk. Die hulp kon alleen maar geboden worden tussen te werk gestelden en gevangenen. Werd men ontdekt in Duitsland dan kreeg men op de terugweg naar het kamp onherroepelijk de kogel. ”Auf der Flucht erschossen”, heette het dan. Verder was het zeer moeilijk voor de vluchtelingen om eenmaal over de grens onderdak te vinden. Was dat niet goed geregeld dan werden ze door de Nederlandse Marechaussee zonder meer teruggestuurd. Gevluchte gevangenen, terug in Duitsland, overleefden het niet.

Al deze toestanden kende mijn vader, maar of hij altijd geweten heeft of er vluchtelingen in de bus zaten valt te betwijfelen. Ook was het een probleem dat de gevluchte gevangenen slecht Duits spraken. Zou hij alles geweten hebben dan moet hij vaker in angst hebben gezeten. Verder vertelde hij dat op het eind van de oorlog boven op de bus een rood wit blauwe vlag was geschilderd als provocatie tegen de Duitsers. Dit geloof ik zelf niet zo, omdat het toen normaal was om dit te doen om te voorkomen dat je werd aangevallen door geallieerde vliegtuigen en dat dit met medeweten van de Duitsers heeft plaats gevonden. In Haselünne heeft hij een keer moeten stoppen en met alle passagiers in de sloot gelegen, toen tijdens een aanval van geallieerde vliegtuigen de bus werd beschoten. Toen heeft kennelijk de Nederlandse vlag niet echt geholpen, met name omdat de Duitsers het trucje ook door kregen. Of ze het zelf hebben toegepast is mij niet bekend.

Het is jammer dat wij over zijn tijd in de oorlog niet veel meer weten. Mijn oudere broer Jan heeft mij verteld ooit wel eens iets te hebben gehoord maar vastgelegd is er nooit iets, noch door mijn vader noch door ons. Mogelijk dat mijn oudste broer Hermie of mijn moeder ons iets meer hadden kunnen vertellen. Helaas. Dit is een stukje bewogen geschiedenis over de oorlogstijd van mijn vader, waarvan wij de echte waarheid niet meer kunnen achterhalen.

Risico’s zorgvuldig overwogen

Ik wil met nadruk zeggen dat mijn vader geen held was, die met gevaar voor eigen leven risico’s heeft gelopen. Daarvoor was zijn gezin hem te dierbaar. Zeker is ook dat hij niet bang of laf was en de risico’s zorgvuldig heeft overwogen. Hij heeft ook vanuit Duitsland verschillende keren levensmiddelen en vlees, zelfs een gedeelte van een geslacht varken, over de grens vervoerd. Hoe kwam hij aan deze spullen? Met zekerheid was hij zeer betrokken met het leed van de gevangenen in de kampen. Ik ben ook van mening dat de gevangenen die hij over de grens heeft gebracht, niet altijd bij hem bekend waren. In het bijzonder waar en wanneer er gevluchte gevangenen of krijgsgevangen in de bus zaten die hij bestuurde. Wat bij mij zo sterk is blijven hangen is dat hij zo bekend was met een gedeelte van de Emslandkampen en hij daar nooit met ons over gesproken heeft. Het waarom zal eeuwig een raadsel blijven.

Herman Wilbers Denekamp

Bus met de gasverbrander