Afbeelding
Foto:

Bij nacht en ontij……

Toch zijn vele joden uit het grensgebied naar Nederland verdwenen, vaak bij nacht en ontij, na de Kristalnacht in 1938. Arno Piechorowski uit Nordhorn maakte er melding van. Zo vluchtten uit Bentheim Rosy en Elfriede Goldsteen in 1938 naar Rotterdam, de fam. Gossels-Meijer naar Enschede, evenals de fam. Zilversmit-Grünewald. De fam. Weinberg uit Emlichheim vluchtte in 1938 naar Schoonebeek en de fam. Vorsanger uit Uelsen naar Almelo. Een zoon van hen werd in Almelo door een NSB'er verraden en kwam in een concentratiekamp terecht.

De Duitse joden werd het niet gemakkelijk gemaakt in de vóóroorlogse jaren. Ze werden mishandeld en hun huisraad werd op gezette tijden vernield. Louis ten Brink uit Emlichheim verbleef na de Reichskristallnacht enige maanden in het K.Z.-Sachsenhausen. Hij had er psychisch zo onder geleden dat hij het leven niet meer aan kon. Men vond zijn lijk in de Vecht. Bij zijn praktijk in de Wilhemstrasse op nummer 16, kon hij niet aantonen dat hij van "Arischer Abstammung’’ was. Hij moest zijn praktijk in 1939 opgeven, kreeg de naam "Israël" als tweede voornaam in de pas, en vluchtte op 6 april 1939 naar Amsterdam. Daar werd hij in de oorlogsjaren gearresteerd, kwam in het concentratiekamp "Theresienstadt" terecht, waar later ook de Enschedese fabrikant Menco verbleef, maar overleefde de verschikkingen. In 1946 woonde hij weer in Bentheim, waar hij in 1959 stierf.

Nederlanders actief
Het is te begrijpen, en het bovenstaande maakt het ook duidelijk, dat vele joden naar het naburige Nederland uitweken. Vele Nederlanders in het grensgebied waren in die tijd actief. Zij zorgden onder andere voor de zogenaamde vluchtlijnen.

Overdinkel
Mannen uit Overdinkel als H. Gerritsen (uit "de Noordpool”), J. Tithof, C. Hasperhoven, H. Hassink, Herbout, J. Meewiers, M. Poorthuis, L. en H. Meijer, "Gerard van Kees” en nog velen meer zorgden ervoor dat doodsbange joodse vluchtelingen, die ze over de "groene” grens haalden, koffie en brood kregen en in veiligheid werden gebracht. Met paard en wagen gingen ze onder andere naar het Hoge Boekel (tussen Losser en Enschede). Anderen zorgden voor vervoer naar het westen, België en Engeland. Het was vaak een vrij gevaarlijke onderneming, want er werd intensief gepatrouilleerd. Maar de redders waren vindingrijk en kenden de grensstreek op hun duimpje. lemend hing bijvoorbeeld een zeefdoek (waardoor men melk zeefde) buiten, ten teken dat de kust veilig was. En de joden werd aangeraden zich muisstil te houden. En zo ging het in het nachtelijk duister, over zand- en bospaadjes en langs ongerepte heidevelden, naar het veilige Nederland. Een "goede” Duitser, die over de grens meewerkte, liep soms op het station te Gronau met een rode zakdoek om de hals. Dat was een herkenningsteken voor joodse vluchtelingen. Hem moesten ze maar volgen.

Denekamp
Ook via Denekamp konden tientallen joden het veilige Nederland bereiken. Albert Muller, advocaat te Enschede en zoon van Nathan Muller uit de Spoorstraat te Oldenzaal (de "BotterjÖr") was één der organisatoren. Hij zorgde ervoor dat de vluchtelingen voorlopig onderdak en verzorging kregen bij boer Voetberg, aan de straatweg Denekamp-Oldenzaal. Per auto, vaak met behulp van taxihouder Willem ter Laak uit Oldenzaal, een buurman van Nathan Muller, werden de vluchtelingen naar Enschede gebracht, naar een adres in de Walstraat. Hier konden ze dan een tijdje tot rust komen. Zelfs in het toen veilige Enschede maakten de gevluchte joden zich nog kleiner dan ze meestal al waren van angst. Schichtig keken ze naar elke voorbijganger; harde voetstappen benauwden hen en joegen hen vrees aan. J.H. Snoeyink (Hendrik) reed toentertijd voor de Ten Brinks uit Denekamp naar Otto Wendt in Hamburg. Toen het joden verboden werd in Duitsland zaken te doen werd de firma ingeschreven als "Gevogelte Export Holland’’. Zo konden de "hoonerjödd’n’’ nog jarenlang handel drijven met Duitse firma’s. De heer Snoeyink had overigens een orginiële manier bedacht om joden over de grens te helpen. Hij had een tweepersoons Ford, en in de ruimte achterin was een grote benzinetank ingebouwd. Hierin kon één persoon het wel een tijdje uithouden. Lang genoeg om over de grens te komen. Overigens had ook de heer B. Kokkeler (Huttenbeernd) van de Lindenweg bemoeienis met het in veiligheid brengen van joodse kinderen uit Duitsland.