Textielarbeider 1944
Textielarbeider 1944 Foto: shutterstock

De familie Kan

Sofia, alsmede de schoonzoon F. Grünebaum, zijn vlak voor de oorlog naar Brazilië geëmigreerd. Zijn enige zoon was eigenwijs en bleef achter. Na de inval werd hij als Engelandvaarder te Scheveningen gearresteerd. Hij overleefde het concentratiekamp niet. Maar er waren nog meer Kans in Oldenzaal. Allereerst de vele familieleden die werkzaam waren in of leefden van Kans Textielfabriek aan de Parallelweg. Jonas Kan (de Gatjor) woonde in de Deurningerstraat (pand Hekman). Hij "ronselde” de nijvere boerenzonen al op veertienjarige leeftijd door de ouders te bewerken. Hij was een zeer deftige verschijning: klein mannetje in een donker pak en een gouden horlogeketting.

Herman Kan bewoonde de villa van dokter De Vries aan de Schoolstraat nummer drie en was de overbuurman van de hervormde dominee. Hij had een lange, knappe, zwarte dochter Ruth, waarop vele Oldenzaalse jongens een oogje lieten vallen. Maar ze hadden "uiteraard” geen kans. Want ze kregen concurrentie van Jan Teulings, de bekende toneelspeler (o.a. Maigret). Tegen deze charmante goed bespraakt en artistieke jongeman moesten ze het afleggen. En zo "ging" Jan een hele poos met Ruth. Teulings vader werd in de twintiger jaren via de spoorwegen naar Oldenzaal verplaatst, woonde aan de Scholtendijk en had ook een tijdlang een viszaak. Ruth trouwde later met Tibor Feldmann, van Hongaarse afkomst. In de villa zat in de oorlog ook nog een tijd de Korpscommandant. Na de oorlog begon de heer H. van Gils hier zijn reinigingsbedrijf.

"’n Haaz’n was weer gangs!”
Daniël Kan woonde aan de Denekamperstraat nummer 1, schuin tegenover Hotel Snijders. Hij had twee zonen: Max en Willy. De fraaie huizen 1 en 3 (de bouwwijze zweemt naar de Jugendstil van omstreeks de eeuwwisseling) waren eigendom van de heer Hasewinkel, bijgenaamd ‘n Haaz’n, die toen ook eigenaar was van het hotel er tegenover. Samen met zijn vriend, de heer B. Reerink (van "de M’ol”, wonend toentertijd aan de Molenweg no.3 thans Haverstraat geheten) bedachten ze de meeste dwaze en dolle dingen. Zo hadden ze bij hotel Vastert, op een verkoop, een klein oorlogsvliegtuigje gekocht en een Duitse ex-oorlogsvlieger gekocht en een Duitse ex-oorlogsvlieger gecharterd. Achter de Kalkzandsteenfabriek (toen nog van wegenbouwer Jaartsveld) aan de Enschedesestraat werd heus gevlogen! Een andere keer kochten ze uit de inboedel van de Duitse keizer een rijtuig met wapen, dat voor een dubbeltje te bezichtigen was. De heer Hasewinkel was ook de uitvinder van een biljartklok. Op gezette tijden namen ze Jan-en-alleman in het ootje, de ene keer met een geldmachine, waarin de eigenaar een stuk wit papier stopte en waar een heus tientje uitkwam! Een andere keer was er "kortsluiting" juist op een spannend moment van een biljartfinale. Evenals schoenmaker Helthuis in de Bisschopstraat had hij een gulden vastgespijkerd op de grond. Bezoekers zetter en dan stiekem de voet op, bukten zich… om dan rood aanlopend, te zeggen dat de klomp drukte of de veter los zat. ’s Morgens vroeg kwamen er al bezoekers uit De Lutte, vaak op weg naar de markt in Enschede. Die wilden slechts de handen en voeten warmen en gebruikten geen consumptie. Daarop had de heer Hasewinkel een passend antwoord: hij zette een brandend kaarsje in de kachel, deed er rood papier voor, deed of zijn neus bloedde en deed verder niets. Hij reageerde zelfs niet als de bezoekers opmerkten: "Brand’n döt e wa, ’n kachel. Meer ik krie’j gin wèèrmte’’. Op een keer was uiteraard ook Willy Kan eens aan de beurt. Willy ging bijna wekelijk naar Amsterdam om zaken te doen. Dat was bekend. En nu was de opgave hem tegen te houden, zodat hij niet in de hoofdstad kwam. Er werd gewed dat het lukte. En het lukte inderdaad. Wat han ‘m Haaz'n nu weer uitgedacht? Bij bakker Van Olffen in de Bisschopstraat ontmoette Willy een Oldenzaler. "Zo, meneer Kan, woar zal ’t hèn, zo vroo in ’n monn’? "Noar Amsterdam’’. Zo ‘j dat wa doon? Ie zeet zo wit?’’ Willy vond dat maar gebazel en liep door. Datzelfde gebeurde nog eens bij Café Ter Stege. "Zo ’s wa goan? Does zös zo wit!’’ Kennelijk was dit een bekende, want hij gebruikte het vertrouwelijke "doe". Willy dacht toch even na. Op de Ganzenmarkt kwam hij nummer drie tegen, die hem er opmerkzaam op maakte dat hij zo bleek zag. Het gevolg was dat Willy terugkeerde. Achter de ramen van het hotel "De Zon" schaterden de samenzweerder het uit! Toen Willy Kan de toedracht vernam lachte hij even hard mee. Want al was er crisis en werkloosheid en armoe, gelachen werd er wel in Oldenzaal, en als men er iemand tussen kon nemen zou men het niet laten. Willy Kan overleefde de oorlog. Hij kwam terug uit een concentratiekamp, evenals zijn vrouw. Maar hij verongelukte met zijn auto op een zakenreis.

"Welk’n Kan meen ie?
"Als er iemand in Oldenzaal naar een Kan vroeg, kreeg hij meestal als wedervraag: "Welk’n Kan meen ie?” Want er was ook nog een Jonas Kan, die in de Bisschopstraat een slagerij had. Nu is er ’t Kiekkeske gevestigd. Daarvoor sigarenzaak Spekhorst. Ernaast, Ootmarsumsestraat no. 2, woonde zijn zoon H.J. Kan, handelaar in lompen. Hij werd ook wel Henri Ford genoemd, omdat hij in de jaren dertig altijd in een grote Ford reed. Ook heette hij wel "de Plodd’njör”, om hem van de andere Kans te onderscheiden. Aangezien zijn auto een massale indruk maakte en hij met zijn hoofd net boven het stuur uitkwam, had hij nog een bijnaam: de kapitein van het oorlogsschip! Ja, Oldenzalers zijn altijd razend knap geweest in het geven van karakteriserende bijnamen! Op de hoek van de Ootmarsumsestraat-Tulpstraat had hij een lompenpakhuis. Na de oorlog sloeg de heer J. Bayer er meubelen op. Nu is het een parkeerplaats. Henri Kan had twee zonen, die naar Brabant verhuisden. Een dochter, Juliètje, hockeyde bij Bully. Zij vertrok voor de oorlog reeds uit Oldenzaal.’

Waren de Kans welvarend?
De fabrikantentak van de Kans was niet onbemiddeld. Dat weten we bijvoorbeeld uit "het khier van den hoofdelijken omslag der gemeente Oldenzaal in het jaar 1918’’. Oldenzaal had toen 7690 inwoners. Daarvan kwamen er 819 in aanmerking voor de hoofdelijke omslag van het totale belastingbedrag van ƒ1603937,50. Naar gelang van zijn inkomen moest men betalen. Eerst kwamen er zo’n zes families Gelderman. Zij betaalden ƒ7000,- tot ƒ4000,-. Maar dan kwamen – naar de hoogte van het inkomen gerekend – H. Kan uit de Schoolstraat ƒ3052,25, Daniël Kan, Denekamperstraat no. 1: ƒ3052,25 en vervolgens de families Zwartz, Nathan Muller, Scato Molkenboer etc. De "gewone" Oldenzalers betaalden gemiddeld niet meer dan ƒ1,50 tot ƒ3,75. Een bewijs dat het de fabrikanten niet slecht ging!