Afbeelding
Foto:

Jacht op konijnen

In hotel Vastert vertelde de heer R. de Haan, procuratiehouder bij de Twentsche Bank op de Grote Markt, eens dat hij zoveel last van konijnen in de tuin had. De heer A. Engelbertink, de gerant, vroeg of hij ze strikken mocht. Dat werd maar al te graag toegestaan. En zo toog de gerant met het strikmateriaal naar de Bentheimerstraat. Hij werd vergezeld door enkele gasten, die ook wel een konijntje wilden stropen. De andere dag ging met kijken en inderdaad, er was wat gevangen. Alleen leek het dier minder op een konijn dan op een kat. Het dier werd uit zijn lijden verlost en in de grond gestopt.

Plotseling dachten de "jagers" eraan dat de buurman, die Mau Weijl heette, een grote kat bezat. Inderdaad bezat. Want het dier was inmiddels in de eeuwige jachtvelden beland. En nu maar wachten, dachten de heren, op de dingen die onvermijdelijk zouden komen. Want de heer Mau Weijl en zijn zonen waren niet zo gemakkelijk. De volgende dag verscheen Louitje, de op één na oudste, ten tonele. Met veel lawaai en drukte, zoals altijd. Toen hij de gerant bemerkte zei hij: "Die mo’k hebb’n". De gerant keek onschuldig, maar zette zich wel in postuur benieuwd wat er gebeuren ging. De aanspreker stak van wal. "Da’s doe ne kat striks is doar an too. Meer das ne kat in de grond stopts met ’n vel dat dree stuuwer weerd is, da’s arg!" Een reactie die niemand verwacht had en toch eigenlijk wel in de lijn der verwachting lag gezien het aangeboren handelsinstinct der heren Weijl. Want hoe je het ook keert of wendt: handel is handel! De jongens van Weijl konden goed met de Oldenzalers opschieten en konden bovendien goed voetballen. Louis speelde niet onverdienstelijk bij de voetbalvereniging Oldenzaal, die toen nog Sparta heette.